Muziek  |  5-3-2017

Muziek

Door: Martijn Huitema

De cursusleider laat ons een filmpje zien. De vraag is of wij het woord voor beer kunnen raden. Op het scherm verschijnt een oosters uitziende vrouw. Ze kijkt lief, maar als ze begint te praten veranderd dat al snel. De Arabische woorden schieten als staccato pijlen uit haar mond. Haar mimiek en intonatie veranderen om het woord. Ze leest een boek voor. Welterusten kleine beer. Het filmpje duurt twee minuten. Als het afgelopen is duizelt het mij. Ik heb wel tien opties voor het woord beer. Zo moet het dus zijn geweest voor Tangyi.

De cursus ging voor een deel over absolute beginners: kinderen die op school komen zonder één woord Nederlands te spreken. Ik ontmoet elk schooljaar tussen de vijf en tien absolute beginners. Mijn allereerste was Tangyi (spreek uit: tandzjie). Inmiddels een blije groep twee-er die prima Nederlands spreekt. Maar hoe anders was dat twee jaar geleden.

Tangyi komt uit China. Ineens zit ‘ie in mijn les. De juf zei al: Tangyi spreekt geen Nederlands, sterker nog: hij zegt niets. Nu is dat niet raar voor een absolute beginner. De meesten maken een zogenaamde stille periode door: een periode waarin ze absoluut niet praten, geen geluid maken en zelfs niet in staat lijken om non verbaal te reageren. Als docent lijkt me dat uitermate verontrustend: of het nou verbaal of non-verbaal is: je wil toch met een kind communiceren. Je wil een kind duidelijk maken dat hij niet bang hoeft te zijn. Dat hij, hoewel hij er niets van verstaat, er van uit mag gaan dat alles wat gezegd wordt komt vanuit de warme harten van zijn klasgenoten, of van jou als docent.

Zodra ik mijn gitaar uitpak is Tangyi’s stille periode (van twee minuten) voorbij. Hij begint honderd uit te vertellen. Terwijl hij voor de klas komt staan, met één hand op mijn gitaar en de andere driftig door de lucht zwaaiend, verteld hij over thuis. Ik stel me voor dat hij verteld over China, over de liedjes daar op school, de meesters en de juffen die zo lief voor hem waren en over zijn huis in de bergen. Abrupt komt er een einde aan deze monoloog als Mohammed opstaat, Tangyi bij zijn hand pakt en hem naar zijn stoel brengt. Terwijl ze onderweg zijn zegt Mohammed met zachte stem: ik verstond er niets van, Tangyi, dus nu gaan we beginnen met de les.

Daar begint het: Tangyi voelt zich veilig en verteld zijn verhaal. We communiceren: hij in het Chinees, ik in het Nederlands, maar allebei met ons lijf, vanuit ons gevoel. Tangyi zingt alle liedjes mee, zij het fonetisch. De Nederlandse woordjes die hij leert in de les vervlecht ‘ie moeiteloos in zijn verhalen, zo worden ze voor iedereen steeds begrijpelijker. Tangyi ontwikkeld zich in de loop van twee jaren tot een Nederlands sprekende kleuter.

Tangyi blijkt de blauwdruk voor alle absolute beginners bij mij in de les: zodra ze begrijpen dat er in mijn les muziek gemaakt wordt is er geen sprake van een stille periode. De creativiteit, veiligheid en structuur die in mijn lessen voorop staan lijkt hen te helpen. Maar het is natuurlijk vooral de taal. De taal die we allemaal spreken, ongeacht in welk land je geboren bent. De taal die je spreekt voordat je kan praten. De taal die verbindt, verwarmt, die je laat voelen en die je in staat stelt om je uit te drukken. Die taal: muziek.